Margriet Meindertsma > voorzitter 2002-2008 en erelid

Onafhankelijk toezicht en luis
in de pels

 

In het twintigjarig bestaan van de VTW hebben drie gekozen voorzitters aan het roer gestaan. Hoe kijken zij terug op de ontwikkelingen in het intern toezicht en in de vereniging? Als eerste komt Margriet Meindertsma aan het woord: zij was van 2002-2008 voorzitter én legde het fundament voor de rollen van toezichthouders én de vereniging. 

Margriet Meindertsma (79) was niet de éérste voorzitter, maar wel voorzitter van het eerste uur. Op een terras in Zwolle attendeerde Koos Parie, sinds 1985 werkzaam in de volkshuisvesting, haar op de functie. In 2002 trad Meindertsma aan, ze was toen senator van de PvdA. Bij toenmalig minister Sybilla Dekker (VROM) vroeg ze een jaar later of het voorzitterschap van de VTW niet botste met haar werk in de Eerste Kamer. Dekker vond beide functies verenigbaar, ze deelde de opvatting van Meindertsma om scherp te zijn op het intern toezicht in de sector. Het ministerie van VROM en Aedes ondersteunden de oprichting van de VTW als aparte vereniging voor toezichthouders, al lag de optie om een afdeling voor intern toezicht bij Aedes onder te brengen ook op tafel. Meindertsma was daar geen voorstander van. ‘Onafhankelijk en kritisch intern toezicht kan je beter als onafhankelijk organisatie waarborgen. Wij moeten onze eigen stem kunnen laten horen, een luis in de pels zijn,’ blikt de voormalige VTW-voorzitter terug in haar huis in Zwolle, waar ze in de jaren ‘80 en ‘90 als wethouder onder meer voor de volkshuisvesting en stadsvernieuwing verantwoordelijk was.

Wat was uw motivatie om voorzitter te worden?

‘Mijn hart ligt bij de volkshuisvesting. Als wethouder in Zwolle heb ik de ontwikkelingen in de sector van dichtbij meegemaakt. Na de bruteringsoperatie begin jaren negentig kwamen de corporaties op afstand van het Rijk te staan. Het schip met geld kwam binnen en corporaties kregen bestuurlijk meer vrijheid. Dat ging niet overal goed. De sector veranderde ook, veel corporaties maakten in de tweede helft van de jaren negentig de omslag van vereniging naar stichting. De directeur werd bestuurder en er kwamen raden van toezicht. Huurders kwamen meer op afstand te staan. Het taalgebruik veranderde mee: huurders van corporaties werden klanten van maatschappelijke ondernemingen. Deze ontwikkelingen maakten onafhankelijk toezicht urgent. Daar kon de VTW een belangrijke rol in spelen vond ik.’

Kunnen, durven en mogen. Dat was volgens u de leidraad om intern toezicht goed te kunnen vervullen. Kunt u die toelichten?

‘Op de eerste plaats gaat het om kunnen, dus om kennis. Toezichthouders moeten goed toegerust zijn om hun taak te vervullen, als individu en als team. En ze moeten zich blijven ontwikkelen. Toezichthouders moeten daarnaast durven om de bestuurder tegenspraak te bieden. Lef tonen, een luis in de pels zijn, dat is essentieel. Gebeurt dat niet, dan kunnen ongewenste situaties ontstaan. En toezichthouders moeten hun rol mógen vervullen. Dat betekent dat de bestuurder van de corporatie, maar ook Aedes en het extern toezicht, de positie van onafhankelijk toezichthouder erkennen.’

Hoe kijkt u terug op de relatie met Aedes?

‘Wij hadden als bestuur de oprechte overtuiging dat we als vereniging een onafhankelijke positie moesten innemen. Aedes stond er indertijd anders in. Dat hebben we opgelost door in het bestuur van de VTW een adviseur te benoemen die commissaris bij Aedes was. Hij vervulde een belangrijke schakelfunctie. Samen met Aedes hebben we vervolgens de eerste Governancecode ontwikkeld. Dat leverde goede discussies op, regelmatig hadden we verschillende opvattingen. Maar door ieders rollen en verantwoordelijkheden van bestuur én toezicht te benoemen, kwamen we er op een goede manier uit.’


‘Lef tonen, een luis in de pels zijn, dat is essentieel’


 

Tijdens het vijfjarig jubileumcongres in 2007 verscheen het kritische rapport Toezicht op scherp. Een foto met alleen grijze mannen in pak die onderzoeker Edith Hooge toonde, viel niet bij iedereen in de zaal in goede aarde.

‘Vijf jaar na de oprichting was het tijd voor reflectie. We waren op de goede weg, maar uit de analyse bleek dat er nog het nodige te verbeteren viel. Verbeterpunten waren onder meer zittingstermijnen, ontbreken van een klokkenluidersregeling en gebrek aan diversiteit. Diversiteit in de Raden van Commissarissen was ver te zoeken, zo liet de foto zien. In een team met toezichthouders met verschillende achtergronden komen verschillende standpunten op tafel, er ontstaat discussie. Dat die foto discussie opriep in de zaal, was goed. We zochten als VTW altijd het debat, naar buiten toe, maar ook intern. Dat was nodig om vooruit te komen.’

Wat moest er nog meer gebeuren? 

‘Professionalisering van de toezichthouders, onze leden. Zij moeten weten wat er speelt in de samenleving, in hun eigen werkgebied, en zich bewust zijn van hun rollen. Als toezichthouder, sparringpartner/adviseur en – allerbelangrijkste – als werkgever. De RvC-leden hebben een grote verantwoordelijkheid. Hoe verhoud je je bijvoorbeeld tot de samenleving, huurders en andere stakeholders? Hildegard Pelzer heeft in de professionalisering een grote rol gespeeld. Samen met haar heeft de VTW cursussen en workshops voor de leden ontwikkeld. Het ging haar niet alleen om kennisoverdracht, maar ook om het onderlinge gesprek te stimuleren. Hoe functioneer je als toezichthouder, als individu, en in een team? Door samen inzichten te delen en te bespreken, ontwikkel je jezelf en als team. Je moet je blijven ontwikkelen, dat staat nooit stil.’

In 2008 trad Albert Kerssies aan als eerste directeur van het bureau. U stond altijd een klein bureau voor ogen. Waarom? 

‘Op landelijk niveau bestaan heel veel organisaties, met een groot uitdijend netwerk van medewerkers die allemaal een salaris ontvangen en heel veel met elkaar overleggen. Wij wilden het goede voorbeeld geven door klein te blijven. Het echte werk vindt immers plaats op regionaal en lokaal niveau. We vonden het als bestuur van een landelijke vereniging vooral belangrijk om kritisch en scherp te zijn. Maar, zo bleek, professionalisering van het toezicht en de organisatie van regionale bijeenkomsten kostten ook veel tijd. In 2004 trad Ingrid van der Kraan aan bij de VTW, als stabiele kracht. Mijn taak als voorzitter was te omvangrijk. We gingen op zoek naar een bureaucoördinator, later een directeur. Dat werd Albert Kerssies. Een klein bureau bleef onze insteek.’

U zocht als voorzitter het debat om zaken voor elkaar te krijgen. Wat is er niet gelukt? 

‘Ik heb tijdens het eerste lustrum van de VTW gepleit voor een onafhankelijk meldpunt integriteit in de sector. Uit het onderzoek Toezicht op scherp bleek onder meer dat minder dan de helft van de corporaties een klokkenluidersregeling had. Juist in deze sector met vastgoed, waar vaak een cultuur heerst van ‘voor wat, hoort wat’, moeten we alert zijn. Signalen van binnen of buiten de organisatie moeten gemeld kunnen worden op een vertrouwde plek. De boodschapper moet het niet ontgelden. Tijdens mijn afscheidsrede als voorzitter heb ik het belang van dat meldpunt nog een keer benadrukt. Minister Eberhard van der Laan erkende vlak voor mijn vertrek ook de noodzaak van een extern meldpunt, binnen de VTW was het indertijd toch lastiger om elkaar op houding en gedrag aan te spreken.’

Het fundament voor professioneel intern toezicht is onder uw voorzitterschap gelegd. Tijdens uw afscheidsrede stelde u ook dat er geen reden is voor zelfgenoegzaamheid. 

‘We moeten blijvend scherp zijn op toezicht. Als toezichthouder moet je intrinsiek gemotiveerd zijn. Corporaties zijn er voor mensen die niet in eigen huisvesting kunnen voorzien, niet om winst te maken. Toezichthouders moeten elkaar zonder angst de maat nemen. Als je dat in eigen kring niet durft, dan moet je niet verbaasd zijn dat anderen je wél de maat nemen. In de eerste jaren van de VTW zijn leden zich meer bewust geworden van hun rol en verantwoordelijkheden. Maar veel toezichthouders vonden toen ook dat het in eigen huis beter ging dan bij andere RvC’s. Pas op voor zelfoverschatting, dat was en is mijn boodschap.’

Margriet Meindertsma > voorzitter 2002-2008 en erelid

Onafhankelijk toezicht en luis in de pels

In het twintigjarig bestaan van de VTW hebben drie gekozen voorzitters aan het roer gestaan. Hoe kijken zij terug op de ontwikkelingen in het intern toezicht en in de vereniging? Als eerste komt Margriet Meindertsma aan het woord: zij was van 2002-2008 voorzitter én legde het fundament voor de rollen van toezichthouders én de vereniging.

Margriet Meindertsma (79) was niet de éérste voorzitter, maar wel voorzitter van het eerste uur. Op een terras in Zwolle attendeerde Koos Parie, sinds 1985 werkzaam in de volkshuisvesting, haar op de functie. In 2002 trad Meindertsma aan, ze was toen senator van de PvdA. Bij toenmalig minister Sybilla Dekker (VROM) vroeg ze een jaar later of het voorzitterschap van de VTW niet botste met haar werk in de Eerste Kamer. Dekker vond beide functies verenigbaar, ze deelde de opvatting van Meindertsma om scherp te zijn op het intern toezicht in de sector. Het ministerie van VROM en Aedes ondersteunden de oprichting van de VTW als aparte vereniging voor toezichthouders, al lag de optie om een afdeling voor intern toezicht bij Aedes onder te brengen ook op tafel. Meindertsma was daar geen voorstander van. ‘Onafhankelijk en kritisch intern toezicht kan je beter als onafhankelijk organisatie waarborgen. Wij moeten onze eigen stem kunnen laten horen, een luis in de pels zijn,’ blikt de voormalige VTW-voorzitter terug in haar huis in Zwolle, waar ze in de jaren ‘80 en ‘90 als wethouder onder meer voor de volkshuisvesting en stadsvernieuwing verantwoordelijk was.

Wat was uw motivatie om voorzitter te worden?

‘Mijn hart ligt bij de volkshuisvesting. Als wethouder in Zwolle heb ik de ontwikkelingen in de sector van dichtbij meegemaakt. Na de bruteringsoperatie begin jaren negentig kwamen de corporaties op afstand van het Rijk te staan. Het schip met geld kwam binnen en corporaties kregen bestuurlijk meer vrijheid. Dat ging niet overal goed. De sector veranderde ook, veel corporaties maakten in de tweede helft van de jaren negentig de omslag van vereniging naar stichting. De directeur werd bestuurder en er kwamen raden van toezicht. Huurders kwamen meer op afstand te staan. Het taalgebruik veranderde mee: huurders van corporaties werden klanten van maatschappelijke ondernemingen. Deze ontwikkelingen maakten onafhankelijk toezicht urgent. Daar kon de VTW een belangrijke rol in spelen vond ik.’

Kunnen, durven en mogen. Dat was volgens u de leidraad om intern toezicht goed te kunnen vervullen. Kunt u die toelichten?

‘Op de eerste plaats gaat het om kunnen, dus om kennis. Toezichthouders moeten goed toegerust zijn om hun taak te vervullen, als individu en als team. En ze moeten zich blijven ontwikkelen. Toezichthouders moeten daarnaast durven om de bestuurder tegenspraak te bieden. Lef tonen, een luis in de pels zijn, dat is essentieel. Gebeurt dat niet, dan kunnen ongewenste situaties ontstaan. En toezichthouders moeten hun rol mógen vervullen. Dat betekent dat de bestuurder van de corporatie, maar ook Aedes en het extern toezicht, de positie van onafhankelijk toezichthouder erkennen.’

Hoe kijkt u terug op de relatie met Aedes?

‘Wij hadden als bestuur de oprechte overtuiging dat we als vereniging een onafhankelijke positie moesten innemen. Aedes stond er indertijd anders in. Dat hebben we opgelost door in het bestuur van de VTW een adviseur te benoemen die commissaris bij Aedes was. Hij vervulde een belangrijke schakelfunctie. Samen met Aedes hebben we vervolgens de eerste Governancecode ontwikkeld. Dat leverde goede discussies op, regelmatig hadden we verschillende opvattingen. Maar door ieders rollen en verantwoordelijkheden van bestuur én toezicht te benoemen, kwamen we er op een goede manier uit.’

 


‘Lef tonen, een luis in de pels zijn, dat is essentieel’


 

Tijdens het vijfjarig jubileumcongres in 2007 verscheen het kritische rapport Toezicht op scherp. Een foto met alleen grijze mannen in pak die onderzoeker Edith Hooge toonde, viel niet bij iedereen in de zaal in goede aarde.

‘Vijf jaar na de oprichting was het tijd voor reflectie. We waren op de goede weg, maar uit de analyse bleek dat er nog het nodige te verbeteren viel. Verbeterpunten waren onder meer zittingstermijnen, ontbreken van een klokkenluidersregeling en gebrek aan diversiteit. Diversiteit in de Raden van Commissarissen was ver te zoeken, zo liet de foto zien. In een team met toezichthouders met verschillende achtergronden komen verschillende standpunten op tafel, er ontstaat discussie. Dat die foto discussie opriep in de zaal, was goed. We zochten als VTW altijd het debat, naar buiten toe, maar ook intern. Dat was nodig om vooruit te komen.’

Wat moest er nog meer gebeuren?

‘Professionalisering van de toezichthouders, onze leden. Zij moeten weten wat er speelt in de samenleving, in hun eigen werkgebied, en zich bewust zijn van hun rollen. Als toezichthouder, sparringpartner/adviseur en – allerbelangrijkste – als werkgever. De RvC-leden hebben een grote verantwoordelijkheid. Hoe verhoud je je bijvoorbeeld tot de samenleving, huurders en andere stakeholders? Hildegard Pelzer heeft in de professionalisering een grote rol gespeeld. Samen met haar heeft de VTW cursussen en workshops voor de leden ontwikkeld. Het ging haar niet alleen om kennisoverdracht, maar ook om het onderlinge gesprek te stimuleren. Hoe functioneer je als toezichthouder, als individu, en in een team? Door samen inzichten te delen en te bespreken, ontwikkel je jezelf en als team. Je moet je blijven ontwikkelen, dat staat nooit stil.’

In 2008 trad Albert Kerssies aan als eerste directeur van het bureau. U stond altijd een klein bureau voor ogen. Waarom?

‘Op landelijk niveau bestaan heel veel organisaties, met een groot uitdijend netwerk van medewerkers die allemaal een salaris ontvangen en heel veel met elkaar overleggen. Wij wilden het goede voorbeeld geven door klein te blijven. Het echte werk vindt immers plaats op regionaal en lokaal niveau. We vonden het als bestuur van een landelijke vereniging vooral belangrijk om kritisch en scherp te zijn. Maar, zo bleek, professionalisering van het toezicht en de organisatie van regionale bijeenkomsten kostten ook veel tijd. In 2004 trad Ingrid van der Kraan aan bij de VTW, als stabiele kracht. Mijn taak als voorzitter was te omvangrijk. We gingen op zoek naar een bureaucoördinator, later een directeur. Dat werd Albert Kerssies. Een klein bureau bleef onze insteek.’

U zocht als voorzitter het debat om zaken voor elkaar te krijgen. Wat is er niet gelukt?

‘Ik heb tijdens het eerste lustrum van de VTW gepleit voor een onafhankelijk meldpunt integriteit in de sector. Uit het onderzoek Toezicht op scherp bleek onder meer dat minder dan de helft van de corporaties een klokkenluidersregeling had. Juist in deze sector met vastgoed, waar vaak een cultuur heerst van ‘voor wat, hoort wat’, moeten we alert zijn. Signalen van binnen of buiten de organisatie moeten gemeld kunnen worden op een vertrouwde plek. De boodschapper moet het niet ontgelden. Tijdens mijn afscheidsrede als voorzitter heb ik het belang van dat meldpunt nog een keer benadrukt. Minister Eberhard van der Laan erkende vlak voor mijn vertrek ook de noodzaak van een extern meldpunt, binnen de VTW was het indertijd toch lastiger om elkaar op houding en gedrag aan te spreken.’

Het fundament voor professioneel intern toezicht is onder uw voorzitterschap gelegd. Tijdens uw afscheidsrede stelde u ook dat er geen reden is voor zelfgenoegzaamheid.

‘We moeten blijvend scherp zijn op toezicht. Als toezichthouder moet je intrinsiek gemotiveerd zijn. Corporaties zijn er voor mensen die niet in eigen huisvesting kunnen voorzien, niet om winst te maken. Toezichthouders moeten elkaar zonder angst de maat nemen. Als je dat in eigen kring niet durft, dan moet je niet verbaasd zijn dat anderen je wél de maat nemen. In de eerste jaren van de VTW zijn leden zich meer bewust geworden van hun rol en verantwoordelijkheden. Maar veel toezichthouders vonden toen ook dat het in eigen huis beter ging dan bij andere RvC’s. Pas op voor zelfoverschatting, dat was en is mijn boodschap.’

Arrow-prev Arrow-next